Vlaskamptuin-Stamboom
nader bekeken Selmien – Ureterp en verder …
De jaren 1863–1864 waren goede jaren voor Gerrit Vlaskamp. In Ureterp-Selmien kreeg hij drie zeer grote opdrachten. Selmien is een buurtschap ten westen van Ureterp en in die tijd, vanwege de doopsgezinde boerenfamilies ook wel het Mennistenhemeltje genoemd. Selmien, ook nu nog lommerrijk, heeft haar groene uitstraling mede te danken aan de Taekema-familie en hun verwanten. De opdrachtgevers waren namelijk afkomstig uit of verwant met de familie Taekema maar ook verbonden met de familie Iest.* De eigendommen van grond of zathes waren al lang in de familie en in de eerste helft van de negentiende eeuw door overerving verkregen, hetzij door Jeen Taekes Taekema, hetzij door zijn broer Thijs Taekes Taekema.
Bij de opdracht aan Vlaskamp spande Taeke Jeens Taekema, de oudste broer van Sjoukje Jeens Iest-Taekema, de kroon.
Na een relatief kleine bestelling in 1863 (fl. 55,40) liet hij het jaar erop voor maar liefst fl. 307,95 een kapitale tuin aanleggen bij zijn in 1862 gebouwde buitenplaats, een bedrag dat ook in de context van alle Vlaskamptuinen aanzienlijk was. Het pand zelf was bijzonder vanwege de typische chaletstijl en lag aan het einde van het Ureterper Vallaat.
Bij testament vermaakt Taeke Jeens Taekema zijn landgoed aan Klaas Rykele Kalsbeek Iest, de zoon van zijn zus Sjoukje Jeens Taekema en Pieter Klazes Iest uit Stiens. Het komt in 1873 in zijn bezit en hij besluit in 1877 de tuin te verrijken met een ‘plesiertuin’. Of Vlaskamp in deze ‘plesiertuin’ ook nog de hand had is niet bekend. Deze wordt niet vermeld in de administratie van de firma Bosgra. Het was twee jaar na het overlijden van zijn moeder, waarbij de kinderen een enorm vermogen verkrijgen uit hun erfenis en in hetzelfde jaar geeft zijn broer Jeen Iest in Stiens opdracht aan Vlaskamp voor de aanleg van zijn tuin. De zoon van Klaas Rykele, eveneens Pieter Klazes Iest geheten, wordt in 1923 eigenaar van de buitenplaats in Selmien en de bijbehorende percelen, waarvan in 1959 een deel verkocht werd aan de Gemeente voor de aanleg van de Vallaatsterweg. In familiebezit is nog een aardig herinneringsboekje over de tuin in Selmien, geschreven in 1937 door de dochter van Klaas Rykele Klasbeek Iest, Aaltje, voor haar kleinkinderen.
Het versje luidt aldus **:
MOAI SOUNDER WERGEA
BINNE DE WÂLDEN
SMUWK SCAEDJEND
BEAMTEGRIEN
OERAL YN ’T ROUN
Klaas Rykele Kalsbeek Iest doet in maart 1863 een bestelling via Gerrit Vlaskamp voor een eveneens kapitaal bedrag, zij het iets minder dan die van zijn oom, namelijk van fl. 256 voor de zathe die zijn moeder, Sjoukje Jeens Iest-Taekema, voor hem in 1862 liet bouwen op een perceel in Selmien dat zij van haar vader erfde en dat oorspronkelijk bos was. Hij huurt de zathe van zijn moeder voor fl. 1000 per jaar. De zathe is ‘eene royale, voor weinige jaren nieuw gebouwde Heerenhuizinge’ en heeft ‘een smaakvol aangelegden tuin’ en behalve landerijen behoren tot de percelen ook een bos en appelhof, zo staat in de verkoopakte als de kinderen Iest na het overlijden van hun moeder de zathe en landerijen in 1875 verkopen aan Jan Libbes Bosma, die gehuwd is met Sjoukje Thijsses Taekema, een nicht van Sjoukje Jeens Taekema. De boerderij was in dat jaar reeds in huur bij J.L. Bosma en werd later bekend als ‘Bosmazathe I’ en proefboerderij van Wageningen Universiteit. Na zijn overlijden erft zijn zoon Libbe Jans Bosma deze zathe.
Jan Libbes Bosma woonde daarvoor in de zathe die ten oosten lag naast die gebouwd door de moeder van Klaas Rykele Kalsbeek Iest. Oorspronkelijk was het perceel van Bosma van Jeen Taekes Taekema, samen met zijn kinderen Taeke Jeens Taekema en Sjoukje Jeens Taekema die het in 1819 erfden vermoedelijk van een tante van Jeens vrouw Sjoukje Libbes Wiering. In 1836 kwam het in bezit van Sjoukje Thijsses Taekema, echtgenote van Jan Libbes Bosma.
Ook Bosma liet in 1863 een Vlaskamptuin aanleggen, zij het voor een bescheidener bedrag dan zijn buurman en diens oom. Later ging de boerderij over naar hun zoon Taeke Jans Bosma, die het pand na een brand in 1881 herbouwt. Bosma’s schoonzoon, Izaäk (Henricus) Douma, woonde ten westen van de zathe van Klaas Rykele Kalsbeek Iest. Het perceel was dat van het ‘ouderlijk huis’ van Sjoukje Thijsses Taekema, waar zij in de jaren 1850 woonde met haar man Jan Libbes Bosma. Hun dochter Neeltje Jans Bosma was getrouwd met Izaäk Douma en in 1861, toen zij er gingen wonen werd de woning vervangen door een nieuwe zathe. Die zathe, kennelijk bij het overlijden van Sjoukje Thijsses Taekema nog steeds haar eigendom, liet zij na aan haar zoon Libbe Jans Bosma. Later werd deze bekend als ‘Bosmazathe II’. Izaäk Douma verhuist dan naar diens zathe in Drachten.
Overigens was Izaäk (Henricus) Douma verwant aan de Iest-familie. Een broer van zijn vader was getrouwd met Tjitske Kornelis Iest. Kornelis Iest was een broer van Klaas Douwes, vader van Pieter Klazes Iest. Izaäk Douma deed op 20 april 1865 een kleine bestelling van fl. 11,30 bij Bosgra via Vlaskamp.
Libbe Jans Bosma had geen nakomelingen en toen hij zijn zathe (Bosmazathe II) naliet aan de Vereniging tot oprichting en exploitatie van een Friesch Volkssanatorium bedong hij dat deze voor altijd Bosmazathe genoemd zouden worden. Ook voor de andere zathe bleef die naam in omloop hoewel oorspronkelijk de Taekema-familie in de drie naast elkaar gelegen zathes het belangrijkste aandeel had. Toen Bosmazathe I en II in het bezit kwamen van de Landbouwuniversiteit in Wageningen behielden ze deze naamgeving.
Na de ruilverkaveling is er in het gebied veel veranderd. Alleen de tuinen van Bosmazathe I en het oostelijk naastgelegen pand, in 1926 verkocht aan Minne Jans Sietzema, hebben nog een bomenbestand dat mogelijk nog oorspronkelijk is.
In de loop der jaren volgen nog een aantal kleine bestellingen, terwijl Sjoukje Jeens Taekema, ‘de weduwe Iest’, in 1868 een bestelling doet van fl. 33,30, voor de tuin in Stiens, die dan naar alle waarschijnlijkheid de structuur krijgt die er nu nog steeds grotendeels is.
En de boom groeit verder. In 1869 volgt Oebele Willems Reindersma uit Ureterp, een neef van de halfbroer van Sjoukje Jeens Taekema, R.J. Taekema. De Reindersma’s en de Taekema’s waren nauw verweven en zijn zus Antje was getrouwd met Douwe Kornelis Iest, de zoon van Kornelis Douwes Iest. Samen met Klaas Rykele Kalsbeek Iest zat Oebele Reindersma in het bestuur van de Friesche Maatschappij van Landbouw, zoals blijkt uit de Leeuwarder Courant van 3 mei 1878.
De vonk slaat ook elders over, namelijk in 1871 op de schoonvader van Tjitske Iest, jongste dochter van Sjoukje Jeens Iest-Taekema en gehuwd met Sybren van der Leij. Rienk Jans van der Leij, medicus, Statenlid en burgemeester van Ferwerderadeel, doet in dat jaar, inmiddels rentenier, een bestelling voor zijn tuin in Leeuwarden. In 1870 liet hij zijn monumentale woning bouwen aan de Willemskade, nu nr. 14, een perceel gekocht van de Gemeente Leeuwarden en de burgemeester voor fl. 8787. Ook omringende panden werden in hetzelfde jaar gebouwd in deze stadsuitbreiding naar het plan van architect Th. Romein, waarvan nu een aantal Rijksmonument zijn. Of Van der Leij’s pand van de hand van deze architect is, is niet bekend. Mogelijk breidde hij in 1874 zijn tuin uit. Toen kocht hij in het verlengde van zijn tuin percelen bij en de huizen erop werden gesloopt. Zijn tuin loopt dan door tot aan het Zaailand. Hij overlijdt in 1876 maar zijn weduwe blijft er kennelijk wonen. Als zij in 1888 overlijdt wordt het huis verkocht. De beschrijving van de tuin spreekt tot de verbeelding (LC 17.08.1888): ‘…eenen grooten, net aangelegde en fraai begroeiden Tuin met Koepel, strekkende van de Willemskade noordwaarts tot het Zaailand, groot 12 are 84 centiare.’ Het geheel wordt gekocht door jhr. F. van Panhuijs voor fl. 15.904 (LC 26.09.1888). In 1899 wordt het aan het Zaailand gelegen perceel opgedeeld in 4 percelen tuin waarvan één bij de oorspronkelijke tuin wordt gevoegd. Rond 1900 worden op de percelen aan het Zaailand weer huizen gebouwd en naar blijkt uit een luchtfoto uit 1981 (toen in gebruik bij de Zaad- en Pootgoed Coöperatie) is de hele tuin bebouwd.
De wortels voor deze prachtige Vlaskamptuin-stamboom liggen bij Reinder Jeens Taekema uit Ureterp, de 15 jaar jongere halfbroer van Sjoukje Jeens Iest-Taekema. Zijn moeder was de de tweede vrouw van Jeen Taekes Taekema en de zus van de vader van Oebele Willems Reindersma. Reinder Jeens Taekema woonde bij de Popebrug in Ureterp, een pand dat later ‘Armhuis’ werd. Hij nam als eerste van de Taekema’s het initiatief in 1861. Hij doet in dat jaar zijn bestelling via Gerrit Vlaskamp. Deze bestelling was voor fl. 87,15 ’middelgroot’ binnen de stamboom. De beschrijving in de verkoopakte van het pand ruim 20 jaar later, in 1882, geeft aardige details: ‘… een smaakvol aangelegden tuin met vijver en zomerhuis, erf en grond. … De duivetil, de gymnastiektoestel, de gemerkte heesters en de zomerstal met fundamenten worden behouden.’
De liefde voor de natuur was al aanwezig bij de stamvader Jeen Taekes Taekema. Dit blijkt uit de inventarislijst van zijn nalatenschap (1846) waarin de ‘Kleine Katechismus der Natuur voor kinderen’ (1735), de ‘Katechismus der Natuur’ (1777–1779) en de ‘Flora Frisica’ (1840) van Bruinsma voorkomen.
Deze boeken stonden bij het overlijden van Jeen Taekes Taekema al in de boekenkast van Reinder Jeens Taekema. De ‘Kleine Katechismus der Natuur voor kinderen” en de ‘Katechismus der Natuur’ zijn geschreven door J. F. Martinet, ‘Meester der Vrije Konsten, Doctor in de Wijsbegeerte en Predikant te Zutphen. De ‘Kleine Catechismus der Natuur voor kinderen’ is een ‘Zaamenspraak’ tussen vader en zoon. Hij verweefde zijn verwondering over Gods schepping met het gedachtengoed van de Verlichting.
Deze liefde voor de natuur had consequenties die de Taekema’s toen nog niet konden bevroeden. De dochter van Reinder Jeens Taekema, Martzen Reinders Taekema huwde Jac. Andreas Lodewijk de Stoppelaar. Hun zoon was de latere predikant Reinder Jacobus [Taekema] de Stoppelaar (1873–1946) die vooral bekend werd als natuurkenner en schrijver. Hij schreef zo’n twintigtal boeken over de natuur, met name over de Alde Feanen. Zelf bewoonde hij als predikant (1911–1938) de toenmalige doopsgezinde pastorie (nu dokterswoning) in Wergea, met een fraaie tuin die in 1872 door Vlaskamp werd aangelegd.
Reinder Jacobus de Stoppelaar maakte deel uit van de groep van 20 personen die samen It Fryske Gea oprichtten (1930) en het eerste bestuur vormden. Zo legde hij mede de grondslag voor de organisatie die niet alleen zorgt voor bescherming, behoud en ontwikkeling van de natuur in Friesland maar ook in staat is gebleken jong en oud voor de natuur te enthousiasmeren.
* De gegevens betreffende de zathe’s van de familie Taekema en verwanten in Selmien-Ureterp zijn gebaseerd op onderzoek in de bevolkingsregisters van de gemeente Opsterland en mondelinge overlevering door P.K. van Boven (Den Haag), nazaat van K.R.K. Iest. Hij bezit het familiearchief waaronder het boekje van de oudtante Aaltje met herinneringen aan de tuin van T.J. Taekema. Info perceel R.J. Taekema van Kadaster (Y. Zuiderveld). Het historisch onderzoek is mede uitgevoerd door Trudy van Riemsdijk – Zandee (tevens visualisaties stambomen, onderzoek Leeuwarden) en ondersteund door het Leggeronderzoek, uitgevoerd door Sietske Bloemhof (medewerker sector informatie Tresoar, Leeuwarden, 13.02.2014). Zie ook: Trudy van Riemsdijk-Zandee, Willem van Riemsdijk, ‘De tuin van het “Doktershûs” in Stiens (1863–2013)’ in: Ed. E. Bruinsma, Y. Kuiper, De vergeten tuinen van Gerrit Vlaskamp, Leeuwarden 2013, pp. 142–153, p. 147.
** Mooi zonder weerga
zijn de bossen
Aangenaam schaduwgevend
Groen van de bomen
Overal in het rond