Sjoukje Jeens Taekema (weduwe Iest)
Nog in het overlijdensjaar neemt Sjoukjen Jeens Taekema, ‘de weduwe Iest’, het initiatief voor de tuin. Ze begint voorzichtig en bestelt in december een enkele vruchtboom — een Leiperzik en een Herfstbergamot — en een paar andere bomen — twee Abelen en vier Spaanse aken. Vijf jaar later, in 1868 doet zij een grote bestelling van onder meer zeven verschillende, nauwkeurig omschreven soorten, perenbomen, bloemstruiken, die vast voor veel kleur zorgden in de tuin, een ‘zware zwarte Beuk’, een zware bonte Esdoorn en rode Acacia. Al deze bestellingen, die gedaan werden bij de firma Bosgra, liepen via Gerrit Vlaskamp. Een jaar later, in 1869, bestelt zij nog vier bottelrozen en een Ribes Sanguinus.
Het zal in 1868 geweest zijn ter gelegenheid van de grote bestelling dat het tuinontwerp van Vlaskamp gerealiseerd is. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid heeft de functionele indeling van het terrein dan ook in dat jaar plaats gevonden.
In 1870, bij een verbouwing van de woning door de Weduwe van P.K. Iest, wordt gesproken over het ‘huis en tuin’ en bij het overlijden van Sjoukjen Jeens Taekema in 1875 wordt het geheel omschreven als ‘huizinge (…) met erf, tuin en verder aanbehoren’, een omschrijving die ze ook al twee jaar eerder in 1873 hanteert in haar testament.
Overigens zou het kunnen zijn dat haar man Pieter Klazes Iest van de eerste plannen voor de tuin op de hoogte was. Al op 14 maart 1863, drie maanden voor het overlijden van zijn vader, doet hun zoon Klaas Rykele Kalsbeek Iest namelijk een bestelling via Gerrit Vlaskamp voor ƒ 256 voor de zathe die zijn moeder voor hem in Selmien (Ureterp) liet bouwen. Er blijkt een ware ‘Vlaskampstamboom’ te groeien binnen de familie in Ureterp-Selmien.
De boerderij van Klaas Rykele Kalsbeek Iest werd in 1875 door Jan Libbes Bosma gekocht en in de twintigste eeuw bekend als de ‘Bosmazathe I’, voormalige proefboerderij van Wageningen Universiteit.
In Stiens volgt Jeen Iest, zoon van P.K. Iest en Sjoukje Jeens Taekema, in 1877, twee jaar na het overlijden van zijn moeder, terwijl hij ook de woning verbouwt. Hij studeerde medicijnen in Groningen en promoveerde daar in 1858. Zijn vader kocht voor hem in 1855 het huis dat aan de andere kant van het kerkhof lag op de hoek van de Pieter Jellessingel, tegenover de pastorie. Het was de woning die eerder bewoond werd door Machiel A. Vlaskamp, genees-, heel- en vroedmeester.
In 1876, hadden de kerkvoogden de tuin van de tegenover gelegen nieuwe pastorie laten verzorgen door Vlaskamp en ook in 1876 gaf hoogstwaarschijnlijk Trijntje Nannes Hovinga, gehuwd met Auke Thomas Reitsma, die twee huizen verderop aan het kerkhof woonde aan de andere kant van het ‘schoolhuis’, Vlaskamp opdracht.
Trijntje Nannes Hovinga, gehuwd met Auke Thomas Reitsma, kwam uit een gegoede familie. Bij de boedelscheiding na het overlijden van haar ouders (1858) worden landerijen en 8 huizen, en verder goederen nagelaten ter waarde van ƒ 50.538. Familie Nanne Alberts Hovinga, vader van Trijntje Nannes Hovinga, had in 1861 de grafkelder in eigendom waarin Philip Boschhuizen, de grietman van Het Bildt, die in 1651 of 1652 overleed, en zijn vrouw begraven waren.
De tuin van Jeen Iest is vermoedelijk de tuin waarover Troelstra eerder lyrische woorden schrijft. Jeen overlijdt in 1886 en in 1893 wordt het huis verkocht.