Stinzenflorajournaal jrg. 4 nr. 1: Proeverij 2024, stinzenplanten en hun ‘terroir’
Willem van Riemsdijk
Het terroir is een begrip dat we niet gewend zijn te associëren met stinzenplanten. Toch is dat een heel zinvol begrip in de context van stinzenplanten. Volgens de website: hartvoorwijn wordt met terroir een complex samenspel van bodem en klimaat bedoeld. Het is een alomvattend holistisch begrip.
Wijnliefhebbers weten dat de kwaliteit van de wijn, gemaakt van een bepaald druivenras, bijvoorbeeld Riesling, o.a. in sterke mate mede wordt bepaald door het terroir waar de druif heeft gegroeid. Het terroir in de omgeving van de tuin of het park(bos) is als zodanig niet geschikt voor stinzenplanten want die komen volgens de definitie van een stinzenplant niet voor in de omgeving. Als het terroir in de omgeving wel geschikt zou zijn verwacht je dat deze planten op den duur in de omgeving verwilderd zouden zijn. Kennelijk is men er in geslaagd om in de loop van de tijd het terroir van deze tuinen of parken zodanig te veranderen dat deze planten daar nu willen groeien en bloeien. Het gevoerde beheer heeft ook invloed op het terroir en daarmee op het floreren van stinzenflora op een zekere plek.
Bomen en struiken zijn onderdeel van een historische tuin met stinzenplanten. Bomen en struiken kunnen beschutting geven voor de wind en de zon en zijn dus ook onderdeel van het terroir. Een relatief beschutte maar wel zonnige en relatief warme plek is optimaal voor sommige stinzenplanten, zoals de Bostulp, terwijl andere planten relatief beter groeien op een minder zonnige plek. De naam van de Bostulp is misleidend in dit opzicht. De Duitsers noemen deze tulp ook wel de ‘Weinbergtulpe‘ omdat deze plant vroeger veel voorkwam in wijgaarden en de Fransen: ‘Tulipe de vigne‘. Wijngaarden komen voor op naar het zuiden georiënteerde hellingen in warmere streken. Licht en schaduw, zicht en afscherming zijn ook van belang voor hoe we dit soort tuinen ervaren.
Door gerichte observatie van het terrein kun je al het een ander te weten komen over het terroir. De meeste stinzenplanten groeien bij voorkeur op een plek waar het blad van de bomen, nadat het is afgevallen, vrij snel wordt afgebroken. Dat wil zeggen dat er in februari nog weinig over is van het blad dat de afgelopen herfst op die grond is terecht gekomen. Dit is alleen goed te beoordelen als er op die plek geen blad geruimd wordt of dat het niet verdwijnt door de wind.
Eikenblad staat bekend om zijn langzame afbraak. Op veel zandgronden klopt dit ook. Op een vrij vruchtbare kleigrond wordt echter ook het eikenblad relatief goed afgebroken. Ook hier is het terroir weer van belang. Hieronder lichten we dit begrip verder toe aan de hand van drie terreinen. Naast de Vlaskamptún bij het Doktershûs in Stiens kijken we ook naar de buitenplaatsen Oranjestein in Oranjewoud en Epema State in Ysbrechtum bij Sneek. Geografisch liggen deze drie terreinen verspreid over Friesland. De geschiedenis van de verschillende terreinen verschilt ook nog al.
Geografie/Bodem/Beheer: Doktershûs en Vlaskamptún, Stiens (notabelewoning)
Het Doktershûs in Stiens ligt in de noordelijke kleistreek aan de rand van de voormalige Middelsee. De bodem bestaat hier uit een niet al te zware kleigrond. De tuin is aangelegd in 1868 door de bekende tuinarchitect Gerrit Vlaskamp. Diverse eigenaren hebben in deze tuin gewerkt en invloed uitgeoefend op de bodem. Er is een geschiedenis van fysieke grondbewerking, spitten en bemesting die niet bekend is.
In 1960 werd Geert Bosma de laatste arts-eigenaar en hij heeft er gewoond vanaf zijn geboorte tot vrijwel aan zijn dood. Geert hield van stinzenplanten en vogels. Hij zal waarschijnlijk meerdere soorten stinzenplanten hebben ingebracht in de tuin. De Bonte krokussen en de Sneeuwklokken zijn van voor zijn tijd. De laatste 25 jaar dat Geert eigenaar was voerde hij alleen minimaal onderhoud uit. Grote delen van het terrein raakten overwoekerd met Bramen, Esdoorns, Rambler rozen, Bosrank en lokaal Japanse duizendknoop etc.. Het resultaat was een sprookjesachtige wildernis, mooi voor de vogels maar minder voor de stinzenplanten. Van de oorspronkelijke structuur van de tuin was vrijwel niets meer over.
Toen wij in 2012 kwamen hebben wij de oorspronkelijke padenstructuur weer langzamerhand teruggebracht voor zover dat nog kon. De boomopslag hebben we geleidelijk grotendeels verwijderd waardoor het mooie oorspronkelijke reliëf weer zichtbaar werd. Het reliëf van de verschillende perken is een fraai onderdeel van het geheel en kan nu weer beleefd worden. Het huidige beleid is er op gericht om enkele bomen mooi te laten uitgroeien. Monumentaal is de Kaukasische vleugelnoot die er ruim 100 jaar staat. Een ‘gelegde heg’ zorgt voor beschutting.
Het beleid is er ook op gericht om de stinzenflora, die zich over vrijwel de hele tuin heeft verspreid, te bevorderen in combinatie met kruidenrijk grasland. De structuur van de grond is inmiddels vrijwel overal vrij goed tot goed en er is wat kalk aanwezig in de grond. In de afgelopen jaren hebben we via compost of Bokashi ook wat schelpengruis toegevoegd. De laatste 10 jaar is er na de opknapbeurt heel weinig of geen grondbewerking meer geweest.
Het terroir is momenteel vrij gunstig voor de stinzenplanten. We werken sinds enige jaren circulair, dat wil zeggen dat alle groenafval uit de tuin en het meeste van het snoeiafval weer terug wordt gebracht in de kringloop via Bokashi. Het snoeihout wordt 1 x per jaar versnipperd, dan verblijft het een jaar op een hoop met takkenhaksel en daarna gaat het mee met het opzetten van een nieuwe Bokashi hoop. Het duurt dus ongeveer een à twee jaar voordat het verwerkte snoeihout terugkeert op de grond. Deze methode van werken stimuleert het bodemleven. Door al deze maatregelen gedijen de stinzenplanten goed in deze beschutte parktuin.
Het terrein van de buitenplaats Oranjestein in Oranjewoud heeft een volkomen ander terroir dan dat bij het Doktershûs in Stiens. Oranjestein ligt op een dekzandrug met licht zure zandige grond. De bovenste 30 à 40 cm van de bodem is vrij homogeen humushoudend door langdurige toevoer van divers bemestingsmateriaal in het verleden. In de omgeving van de buitenplaats is in het verleden mosveen en zand gewonnen. In 1820 koopt de ondernemer Pieter Cats grond in Oranjewoud die voorheen in bezit was van het Stadhouderlijk Hof.
In de periode 1820-1826 legt Lucas Pieter Roodbaard er een landschappelijke slingertún aan. In deze periode vindt bodemverbetering plaats middels spitten en opbrengen van scheepsladingen mest. Het terrein ten oosten van de Roodbaardtuin wordt later (o.a. 1854) erbij gekocht en daar komt ook een tuinaanleg in de stijl van Roodbaard. Het totale oppervlak van de buitenplaats is ca. 25 ha. In het nieuwe deel was een boekweit perceel dat waarschijnlijk vanwege de rijke bloei van dit akkergewas indertijd is aangelegd! Boekweit groeit goed op armere zandgrond. Het was in die tijd niet ongebruikelijk dat graanakkertjes onderdeel waren van de aanleg.
Op diverse plekken in het terrein kwamen, volgens een onderzoek in 1993, toen op beperkte schaal diverse stinzenplanten voor. Deels waren die in die periode recent aangeplant, deels kwamen ze er al langer voor. Geen van de stinzenplanten is op Oranjestein op grote schaal verwilderd en lang niet alle soorten die er in 1993 voorkwamen zijn nu nog terug te vinden. Meerdere redenen kunnen de oorzaak zijn dat de planten die minimaal 30 jaar de tijd hebben gehad om te verwilderen dit niet of nauwelijks hebben gedaan. Het beheer kan niet optimaal zijn geweest en/of het terroir kan minder geschikt zijn geweest voor de gekozen planten.
In de buurt van het hoofdhuis zijn begin jaren 90 van de vorige eeuw Winterakonieten ingebracht in een perk. Deze planten doen het daar erg goed. De grond in dit perk wijkt op het oog sterk af van wat er verder aan grond op het terrein voorkomt. Dit suggereert dat bodemverbetering onderdeel moet zijn van een plan dat als doel heeft om stinzenflora op Oranjestein te laten verwilderen. Uitdaging is ook er voor te zorgen dat het resultaat landschappelijk bijdraagt aan de beleving van het terrein.
Epema State is een State met een oppervlak van ruim 5 ha. De kleigrond is in het verleden op sommige plekken deels afgegraven. Het grondwater staat op veel plekken vrij dicht onder het maaiveld.
De State ligt op een omgracht eiland en ligt relatief hoog. Hier is de bodem lichter van textuur (zandiger) dan op de rest van het terrein. Er is een boomweide waar het terrein aan de kerk grenst en een kleine boomgaard die overgaat in een weitje waar langs de oostkant o.a. de Bostulp voorkomt. Verder is er nog een kunstmatige vijver, enkele ronde eilandjes en een bosje (Rengersbos).
In het herbarium in Leiden wordt een Bostulp bewaard die uit 1927 stamt maar al 30 jaar daarvoor, in 1897 maakt florist Brakman al melding van de Bostulp bij Epema State. In 1953 meldt stinzenplantenkenner Van der Ploeg dat er een mooie massavegetatie Krokussen voorkomt op Epema State, zoals hij later (1972) zegt ‘kleiner en fijner dan die je tegenwoordig in de tuinen ziet’. Verder komt de Gele anemoon en het Gevlekt longkruid verwilderd voor, maar in veel kleinere aantallen dan de Bostulp en de Bonte krokus. Op beperkte schaal komen ook Sneeuwklokjes voor. Het terroir is op Epema State kennelijk geschikt voor deze stinzenplanten.
Het beheer zal worden afgestemd op de stinzenplanten en de uitdaging is dat deze planten zich nog verder verspreiden op het terrein. De huidige situatie heeft potentieel voor een verdere verspreiding van de stinzenflora. De vraag is altijd bij dit soort terreinen of het wel of niet verstandig is om klassieke soorten in te brengen die er nu niet voorkomen. We hebben besloten om Lenteklokken in te brengen omdat deze vaak in het wild voorkomen in vrij natte vruchtbare bossen zoals in Duitsland. Het zaad- en plantgoed komt daar vandaan. De beleving van stateterrein, weide en parkbos zal door de stinzenplanten geïntensiveerd worden.