Natuurlijk schreef Geert Bosma ook over de stinzenplanten: ‘De tuin is rijk aan Stinzenflora zoals sneeuwklokjes, crocussen, winterakonieten, lenteklokjes, vogelmelk (2 soorten), daslook, bosanemoon, longkruid, Italiaanse aronskelk, gevlekte aronskelk, holwortel, narcissen, wilde tulpen. Het assortiment Stinzenplanten is vrijwel compleet. Wat er niet meer was, heb ik aangeplant. Het leuke is, dat bij mijn manier van tuinieren de nieuw aangeplante soorten het enorm goed doen. Dit houdt bijv. in: niet hakken, niet schoffelen en geen tuinafval afvoeren. Alles wordt gerecycled. En vanzelfsprekend geen kunstmest en geen bestrijdingsmiddelen.’
De bomen gingen hem ook ter harte: ‘De bomen moeten wel onderhoud hebben. Ik hoop daarvoor hulp te krijgen van de Stichting Instandhouding Landschapselementen in Friesland. Het ‘SILF’. Ook maak ik dankbaar gebruik van de adviezen van de heer D.T.E. van der Ploeg uit Sneek, een zeer bekend publicist over de Stinzenflora.’
‘Het onderhoud is daarom zo moeilijk, omdat hierover vrijwel geen literatuur bestaat. De methode Le Roy kan op de klei niet toegepast worden, omdat klei ondoorlaatbaar wordt voor water bij het storten van steen. Ook is het moeilijk geen ruzie te krijgen met enigszins boom-vijandige buren. Het einddoel van sommige zgn. deskundigen is keurig aangeharkte zwarte grond. Een “tuinman zoals het hoort” schrikt zich een hoedje als in juli het onkruid welig tiert. Onkruid bestaat in mijn ogen overigens niet. Het zijn gewoon planten die zich beter thuisvoelen dan de meeste zgn. cultuurplanten en ’s winters is toch alles weer verdwenen. Hoogstens probeer ik wat bij te sturen in de door mij gewenste richting.’
‘Zoals nu wel duidelijk zal zijn, heb ik zeer weinig supporters. Daarom beschouw ik Stinzenflora als mijn ene supporter en de ander is het vogelvolkje. Dit laatste rechtvaardigt dan ook dunkt mij een plaats voor mijn verhaal in het vogelwachtverslag. Vooral trekvogels maken zeer dankbaar gebruik van de tuin om te rusten en te fourageren. Ik laat met opzet veel afgevallen fruit liggen. Van boven af moet – stel ik mij voor – de tuin met de omliggende huizen en de bomen om het kerkhof er als een groene oase uitzien.’
Hij noemt: ‘kramsvogels, koperwieken, houtsnippen, specht (1x), goudhaantje (1 seizoen) en pestvogels.’ en voor broedvogels installeerde hij wel nestkastjes. Hij noemt verder: merel, zanglijster, gekraagde roodstaart, grauwe vliegenvanger, winterkoninkje, koolmees, pimpelmees, tjiftjaf, spotvogel, fitits, houtduif, tortelduif, ekster, groenling.’ Ook nam hij in een jaar ransuilen waar en verder het roodborstje en boomklevers. ‘Eén roodborstje vloog mij afgelopen winter steeds achterna bij mijn wandelingen door de tuin.’
En hij besluit: ‘Ik hoop dat mijn verhaal uw enthousiasme voor de natuur versterkt.’