Geschiedenis Pakhûs
Het oude loodsje op Smelbrêge 9 in Stiens staat in de volksmond bekend als het ‘kaaspakhûs’, kortweg ‘pakhûs’. Het pand ligt tegenover de kerk precies in de hoek waar de Stienser vaart wat afboog. Uit de aktes blijkt dat in de negentiende eeuw de bebouwing op dat perceel een andere functie had. Er was o.a. een timmerwinkel en houtschuur gevestigd. Het erf was toegankelijk via een smal bruggetje terwijl het volgende bruggetje onder meer toegang gaf tot het statige pand van de notaris. Achter Smelbrêge 7 liep een steegje dat uitkwam tussen nummer 7 en 6. Na afbraak van het toen aanwezige pand op nummer 6 werd daar in 1838 een nieuw huis gebouwd met als functie een dokterswoning. Die levendige mix van bedrijfspanden en woningen in verschillende soorten en maten kenmerkt nog steeds het centrum van Stiens. Het pand op nummer 9 werd aan het begin van de twintigste eeuw een kaaspakhuis en had in de loop der jaren verschillende functies.
Op de kaart van de Atlas Schotanus uit 1718 lijkt in de bocht van de vaart al een huis aanwezig maar de eerste vermelding van het pand in de kadastrale leggers is in het jaar 1830. Jelte Dirks Leerling koopt de huizinge Smallebrug 8, bestaande uit twee woningen: ’den vierde juni 1830 … van de helft in eene Huizinge en Erve gekwoteerd nummer 8, staande en gelegen op Smallenbrug te Stiens, bestaande in twee vertrekken, kelder, regenbak en verder aanbehooren, met bleekveld, loopende tot het straatje nevens de scheidsmuur, tusschen dit en het volgende perceel.’ Het wordt verhuurd aan Johannes Steggerda voor 38 gulden in het jaar. Aan de noordkant bevindt zich ook een bleek.
De andere helft is een ‘Huizinge en Erve mede onder nummer 8 naast het vorig perceel’. Het heeft twee vertrekken, een haag, een staket(ting) en bleekveld dat loopt van het straatje naast de ‘scheidsmuur, tusschen dit en het voorig perceel en verder aanbehooren’ . Het wordt aan 2 personen verhuurd, aan Jan Hoekstra voor 25 guldens en aan Ype Stienstra mede voor 25 guldens in het jaar. Beide percelen zijn ‘vrij van Floreen, doch bezwaard met 21 Stuivers jaarlijksche grondpagt, ten voordele van Trijntje Alberts Hovinga, weduwe’. Het kadastrale Minuutplan uit 1811-1832 toont op die locatie een driedeling: nr. 506, 506a en 506b. Voorheen was dit geheel onder één nummer vermeld: 501.
Tussen 1832 en 1834 volgt vereniging en wederopbouw, aldus de kadastrale leggers. Het nieuwe perceelsnummer is B271. Hiervan zijn echter geen aktes gevonden. In 1832 blijkt dat het perceel (506, 506a, 506b) op naam van notaris Johannes Adam Schaaff staan terwijl diens percelen (510, boomgaard en 511, huis en erf) op naam van Jelte Dirks Leerling staan. Er blijkt sprake van een vergissing, mogelijk door een verschrijving. In 1834 heeft Jelte Dirks Leerling en kinderen perceel B271, huis en erf, groot 4 are en 60 centiare terwijl het in 1850, bij een boedelscheiding, en in 1858 het perceelsnummer B721 is. In 1858 wordt een en ander gerectificeerd in de akte waarin de ‘winkeliersche’ Dieuwke Jelte Leerling het pand verkrijgt.
In 1850 later overlijdt moeder Tetse Ubeles Leveringshuizen ‘in leven huisvrouw van Jelte Dirks Leerling, timmerbaas te Stiens’. Uit latere aktes (1858) blijkt dat de bezittingen voor de helft op de 4 kinderen overgingen en de andere helft bezit blijft van vader Jelte Dirks Leerling. Smelbrêge 8 is dan een ‘huizingen met timmerwinkel, houtschuur erf en verder aanbehooren … ter grootte van 4 roede 60 el’.
1858: winkelhuizinge en timmerwinkel
In 1858 overlijdt Jelte Dirks Leerling en zijn dochter Dieuwke Jeltes Leerling, die ‘winkeliersche’ is, verkrijgt dan het pand, dat gewaardeerd is met inbegrip van de grondpacht op fl. 3400 ‘doch in opzicht tot deze scheiding gesteld tegen een verhoogd bedrag van 3800 gulden’. Bij de verdeling van de nalatenschap blijkt dat al eerder zus Akke en zus Tietje hun rechten hadden overgedragen aan Dieuwke Leerling. Het geheel wordt omschreven als ‘eene winkelhuizinge en timmerwinkel cum annexis gequoteerd nummer 8 staande op Smallenbrug te Stiens, kadastraal bekend Gemeente Hijum in Sectie B’, nu onder nummer 721 voor 4 roede en 60 ellen. Het perceel is ‘bezwaard met een gulden jaarlijkse grondpacht aan Lieuwe Nannes Hovinga onder Cornjum’.
In de akte worden ook de winkelwaren omschreven die fl. 1302,30 waard zijn, evenals de winkelgereedschappen voor fl. 71,35 en de zilverwerken die fl. 8,15 bedragen.Tevens blijkt dat dokter Iest nog een rekening heeft openstaan van fl. 10,35.
Dieuwke Jeltes Leerling trouwt met Reinder Pieter Brouwers in 1860 in gemeenschap van goederen. Op 12 oktober 1863 verzoekt Dieuwke Jeltes Leerling, nog steeds vermeld als winkeliersche wonende te Stiens, dat ‘in de kadastrale Schrifturen worden overgebragt ten name van genoemden haren echtgenoot Reinder Pieter Brouwers (zonder beroep) die zoo veel noodig dat verzoek mede doet’ zowel ‘een huis cum annexis te Stiens kadastraal bekend Gemeente Hijum Sectie B Nummer 721 groot 4 roeden 60 ellen als ook ‘een huis cum annexen onder Finkum kadastraal bekend Gem. Hijum A 817, 1 roede 10 el.
De kinderen van Aafke, die een zus was van Dieuwke, werden samen voor 3/7 eigenaar van het perceel Smelbrêge na het overlijden van Dieuwke op 28 maart 1878. In 1882 wordt de overdracht van dit deel aan Reinder Pieter Brouwers notarieel bekrachtigd. Hij lijkt het pand verbouwd te hebben, hoewel de kadastrale leggers hiervan geen melding maken. Op een detailkaart uit 1884, een zogenaamde ‘Veldwerk/hulpkaart’ heeft het pand nog de plattegrond zoals op het Minuutplan uit 1811-1832. Drie jaar later, op het Netteplan van 1887, heeft de bebouwing de vorm die vergelijkbaar is met het huidige grondplan.
Als Reinder Pieters Brouwers op 5 juli 1899 overlijdt verkrijgt een neef, Jogchum Willems Brouwers die een ‘landbouwersbedrijf’ in Stiens heeft, het perceel voor fl. 2042,80. De akte van ‘scheiding en deeling’ vermeldt ‘Een huis met erf, bleek, timmerwinkel en schuur op Smallenburg aan de vaart en den weg in het dorp Stiens kadastraal bekend gemeente Hijum Sectie B nummer 721 groot 4 are 60 ca.’.
Ook de brug over de vaart ‘waarover dit perceel uitweg heeft’ behoort in eigendom en onderhoud bij dit perceel evenals de schutting ten westen van de binnenbleek terwijl de schutting ten zuiden van de bleek in eigendom en onderhoud gemeenschappelijk is met de buren. De staketsels ten noorden en ten westen behoren ook in eigendom en onderhoud bij dit perceel.
Verdere details geven aan dat dit perceel bevoorrecht is met het recht van pad over het erf van het ten zuiden gelegen perceel Smelbrêge 7 (kadastraal B 505) ‘over de brug van en naar den publieken weg en is verplicht tot het mede onderhoud van een achttiende gedeelte dier brug zoo mede tot het quoteel onderhoud van het hooghout liggend over de vaart’.
Ook het rioolrecht is geregeld: ‘Dit perceel heeft ten oosten vrij genot van uitwatering door een goot leidende naar de vaart en is gedurende dat genot bezwaard met een tweede gedeelte der onderhoudskosten van die goot.’ Vermoedelijk was de goot vroeger ‘een houten riooltje behoorende tot het erf van den buurman’, zo staat te lezen, en vormde het de erfscheiding.
Tot slot vermeldt de akte dat ‘de deelgenoot aan wien dit perceel wordt toegescheiden moet overnemen twee ladders en de kast en bedsteeplanken’.
De landbouwer Jogchum Brouwers verkoopt het perceel echter al snel en in 1905 wordt Dirk Keimpes Dijkstra voor fl. 2500 eigenaar. Voor het eerst wordt melding gemaakt van een ‘kaaspakhuis’ en voorts van een ‘schuur, erf en grond, staande en liggende te Stiens, ten noordwesten van en aan de Stienservaart bij het kerkhof aldaar’.
De reclame voor het merk SOLO die toen op de gevel zat is opvallend en interessant. Het gaat hier om een fabriek die margarine maakte, een product dat in die tijd in opkomst kwam. In 1869 was de margarine uitgevonden in Frankrijk. De eerste margarine fabriek stond in Oss in 1871 en was opgericht door Anton Jurgens. Het merk SOLO behoorde tot de firma Jurgens. Na diverse fusies in latere jaren werd het onderdeel van het huidige Unilever concern.
In 1906 en 1907 is sprake van herbouw op Smelbrêge, en in 1911/1912 van een bijbouw, mogelijk de ‘garage’ die in 2015 werd afgebroken. Ook in 1926 is sprake van herbouw en in 1927 wordt het perceel 40 ca. groter. Dirk Keimpes Dijkstra is al in 1913 overleden en deze akte wordt getekend door zijn weduwe Tietje Klazes Rienks (of Rynks), koopvrouw, ook wel grossierster genoemd, en tevens voogdes over haar dochter Hiltje Dirks Dijkstra, samen met haar zoon Keimpe Dirks Dijkstra, koopman, en dochter Sjoerdje Dirks Dijkstra, alle wonende te Stiens.
Pas in 1931 wordt overgegaan tot scheiding en verdeling van de bezittingen. De onroerende goederen betreffen ‘a. een huizingen met kaaspakhuis en erf bij de Kerk te Stiens, kad. bekend Hijum B2317, 5 aren’ en ‘b. eene huizingen met erf en tuingrond op Smallenburg te Stiens kad. Hijum B 2316 groot 3 are 90 ca.
Naar blijkt heeft de familie een tweede pand dat er schuin achterligt. Het eerstgenoemde (B2317) is het perceel waarop het ene huis met kaaspakhuis ligt en het tweede huis (B2316) is het huidige Smelbrêge 13. Dit laatste perceel, nr. 13, met ‘huizinge, erf en hok’ wordt op 26 november 1941 voor fl. 3100 door de weduwe verkocht aan Hilbrand Keimpes Dijkstra, koopman en broer van haar overleden echtgenoot en aan Johan van der Zee, zwager van Hilbrand, koperslager, die in tweede echt gehuwd was met Antje Keimpes Dijkstra. Hilbrand Dijkstra en Johan van der Zee woonden beiden in Stiens. Het pand nr. 13 is bij verkoop nog verhuurd aan Bauke Keizer tot mei 1942. Hilbrand was inmiddels op nr. 8 winkelier in manufacturen, bedden en dekens.
Op 30 december 1941, in de oorlogsjaren, gaat de dan 62-jarige weduwe Tietje Klazes Rynks het perceel B2317 splitsen. De ‘burgerhuizinge met hok en erf’ wordt gekocht door Martinus Hartmans en krijgt weer een nieuw nummer B2451. Het pakhuis zelf, met ‘garage’ en erf blijft eigendom van de weduwe. Het is nu 2 are en 85 ca. groot en krijgt nummer B2452. In 1946 vindt een hermeting plaats en het perceel blijkt dan 2 are en 55 ca. te zijn.
Hoogstwaarschijnlijk krijgen de panden dan een nieuw huisnummering: nr. 8 voor het huis en nr. 9 voor het pakhuis. De beschrijving van de grenzen blijkt ingewikkeld: ‘het midden van de scheidingsmuur tussen het verkochte huis en het aan de verkoopster blijvende pakhuis, alzo langs de noordzijde van keuken en bijkeuken en voorts a. vanaf het noordelijkste punt van die scheidingsmuur door de buitenkant van de buitenmuur van het pakhuis tot het midden van het muurtje ten noorden van de stoep op het voorerf en vervolgens door het midden van evenbedoeld muurtje en het rechte verlengde daarvan tot de grens ten noordoosten en b. vanaf het zuidelijkste punt van bedoelde scheidingsmuur door de buitenkant van de buitenmuur van het pakhuis noordwestwaarts tot het bij het verkochte behorende hok en vandaar tussen het hok en garage door het rechte verlengde van het midden van laatstbedoelde pakhuismuur.’ De koper en verkoopster zullen verder binnen zes maanden op gezamenlijke kosten ‘a. een muur doen metselen tussen het verkochte hok en de niet verkochte garage en b. het muurtje op het voorerf verlengen tot het trottoir en binnen wordt erfdienstbaarheden vastgesteld van vrij gebruik van de zolderruimte boven de bijkeuken van het verkochte en van afvoer van regenwater alles op de bestaande wijze benevens die van toegang tot het achtererf van het verkochte voor zooveel nodig voor het openen schoonmaken en onderhouden van luiken, ramen en muren. De ver- en aankoop ‘is geschied voor de prijs van fl. 6000’.
Het zal nog zestien jaar duren voordat Tietje Klazes Rienks het pakhuis met garage en erf verkoopt. Het pand is dan ruim een halve eeuw in bezit van de familie. De 78-jarige weduwe woont inmiddels in Franeker. In 1958 wordt Doede Rollingswier, timmerman en aannemer, wonende op Langebuorren 17, voor fl. 4000 eigenaar. Daarmee krijgt het pakhuis de oude negentiende-eeuwse functie min of meer terug. Rollingswier is in die periode een aantal jaren bezig met de restauratie van de kerktoren. Het pakhûs gebruikt hij als opslagruimte.
In 1965 lijkt de negentiende eeuw even te herleven als een koetsje gesignaleerd wordt op het pakhûsterrein. Het is niet de koets van Akko Daalhuizen uit Stiens die een trouw- en rouwkoets en een Jan Plezier had, en later een taxi. Hij was al overleden in 1956. Het was het ‘brikje’ van familie van Gesina van der Zee-Roeda. Zij was gehuwd met Pyt van der Zee, de zoon van Johan die het naastgelegen pand Smelbrêge 13 in 1941 samen met zijn zwager Hilbrand, gekocht had. De familie was vanuit de ‘wouden’ achter Leeuwarden naar Stiens getogen om Gesina (tante Stien) te bezoeken.
Rollingswier verkoopt het perceel in 1979 aan Yde Zijlstra, ‘melktapper’. Hij mocht een deel van het pand al in 1973 tijdelijk gebruiken van de heer Hielke Staal, die het pand huurde. Zijlstra had de ruimte nodig voor het maken van een praalwagen die in een optocht meereed bij een plaatselijke festiviteit. Daarna bleef Zijlstra dat deel huren voor zijn personenauto omdat de heer Staal het niet meer nodig had. Anderen uit de buurt huurden de rest van het pand, waar 3 deuren beneden toegang gaven, voor de stalling van bijvoorbeeld een auto of motorfiets. Een van hen was dokter Geert Bosma van Smelbrêge 6. Hij stalde er de visboot die hij samen met Tabe de Vries, de winkelier van Smelbrêge 16 had. De aanbouw werd als garage gebruikt door de dochter van achterbuurvrouw Gesina van der Zee-Roeda en later door de kostgangers die zij in huis had. Boven slaat de Kaatsclub zijn materieel op. Yde gebruikte het pand niet voor de stalling van zijn melkwagen want zijn vader, die hetzelfde beroep uitoefende, had al in 1950 een schuur laten bouwen achter zijn woning op Smelbrêge 19. Daar was ruimte voor de ‘supen-brijkarre’ en daar werd in 1957, toen het paard Kees zijn laatste ronde maakte en vader Sieger Zijlstra afscheid nam, de elektrische melkwagen van Yde gestald.
Yde beheert het pakhûs-pand 28 jaar tot in 2007 Samy Ghattas het koopt. Diens plannen gaan niet door en hij verkoopt het in 2014 aan Willem van Riemsdijk en Trudy van Riemsdijk-Zandee, de eigenaren van het Doktershûs op Smelbrêge 6.