Overslaan en naar de inhoud gaan

Apotheek

In de Inventaris-akte, die bij overlijden van de eerste arts bewoner (1863) van het Doktershûs, P.K. Iest werd opgemaakt, staat onder de noemer ‘apotheek’: ‘potten en flesschen, mortieren en maten, benevens de daarmee voorhandene geneesmiddelen, te zamen geschat op 120 gulden’ en ‘chirurgische en verloskundige instrumenten zamen op 40 gulden’. De spullen uit de apotheek waren dus drie maal zoveel waard als de medische apparatuur. De waarde kan worden vergeleken met de waarde op dat moment van het gouden oorijzer van zijn vrouw Sjoukje Jeens Taekema dat op fl. 140 werd getaxeerd.

Uit het feit dat er mortieren aanwezig waren, die werden gebruikt om stoffen tot poeder te vermalen ten behoeve van bereiding van geneesmiddelen, is het zeker dat er al onder ‘genees-, heel- en vroedmeester’ Iest sprake was van een apotheek. Bij de opsomming van de inventaris staat vermeld waar de goederen zich in de verschillende kamers bevonden. Na het noemen van inpandige kamers volgen nog de stal en het buitenhuis, evenals de locatie ‘In het land’. Daarna staat ‘apotheek’ en vervolgens wordt ook de ‘lijfdracht en linnen’ en het ‘goud- en zilverwerk’ opgesomd. We hebben dus geen informatie over waar de apotheek zich bevond: in het pand of mogelijk in een bijgebouw. De werkzaamheden in een apotheek konden in de eerste helft van de negentiende eeuw overlast veroorzaken door hitte en stank volgens Annette Bierman, voorzitter van de Kring voor de Geschiedenis van de Pharmacie in Benelux en directeur van De Eenhoorn, Centrum voor Farmaceutisch Erfgoed (Urk).

Toen Jeen Iest, de zoon van P.K. Iest, zich als arts vestigde in Stiens in een eigen dokterspand aan de andere zijde van de kerk (1858) had hij een apotheek aan huis. Hij overlijdt door een noodlottig ongeval in 1886 en als zijn zoon het pand in februari 1893 verkoopt, zo blijkt uit de akte, bevindt zich inpandig een ‘spreekkamertje waarnaast een apotheek’. Troelstra schrijft, vrijwel zeker over het huis van Jeen Iest, in zijn memoires (1927): ‘in verband met des dokters huis herinner ik mij de vele malen, dat wij in het kamertje achter de apotheek in de prikkelende lucht der medicijnen bezig waren landkaarten na te teekenen, of elders de heerlijke geur van appelen en andere vruchten uit den grooten tuin niet zonder begeerlijkheid inademden.’

Leeuwarder Courant, 20.02.1889 Bron: dekrantvantoen.nl

Regelgeving

De huidige apotheek van het Doktershûs, dat P.K. Iest in 1838 in Stiens liet bouwen, is bij de uitbreiding van het huis in 1894 gebouwd. Dokter Ype Terpstra, die zich als arts in 1889 in Stiens vestigde zoals blijkt uit een advertentie in de Leeuwarder Courant van 20 februari van dat jaar, doet vermoedelijk eerst dienst in het pand van Jeen Iest. Maar na het overlijden van Elisabeth Iest in 1892 koopt hij het pand aan Smelbrêge 6, waar, na het overlijden van Pieter Klazes Iest, zijn weduwe en hun dochter bleef wonen. Toen Ype Terpstra er met zijn gezin kwam bleek het Doktershûs voor de toen geldende maatstaven verouderd.

In 1865 werd namelijk de regelgeving voor apotheek-houdende huisartsen aangepast. Vanaf dat moment was de titel ‘arts’ wettelijk beschermd. Was bij wet in 1818 vastgesteld dat in een apotheekpand een aparte afsluitbare ruimte moest zijn voor ‘vergiften’ en ‘slaapmiddelen’, in 1865 werd bepaald dat ‘de apotheker zijn beroep slechts mocht uitoefenen “in een uitsluitend daartoe bestemd, bij dag steeds toegankelijk, gedeelte van een huis, dat ook des nachts door hem of door eene hulpapotheker bewoond is.”’ (A.I. Bierman, Van artsenij-mengkunde naar artsenij-bereidkunde. Ontwikkelingen van de Nederlandse farmacie in de negentiende eeuw, Amsterdam-Atlanta. Rodopi. 1988, p. 46) De vier geneeskundige wetten die in 1865 door Thorbecke werden uitgevaardigd moesten paal en perk stellen aan de verkoop van ‘geheimmiddelen’, geneesmiddelen waarvan de samenstelling en bereiding onbekend waren. Ondanks deze wetgeving bleek de strijd tussen drogist, apotheker en apotheek-houdend huisarts nog niet beslecht. Op het platteland, waar weinig of geen apothekers gevestigd waren, waren artsen bevoegd tot het afleveren van geneesmiddelen.

Professionalisering

Met de professionalisering van het beroep van arts en apotheker na de wetgeving van 1865 professionaliseerde de dorpspraktijk dus mee. Het is wel zeker dat bij de verbouwing door dokter Terpstra in 1894 ook de wachtkamer en mogelijk ook de spreekkamer is gerealiseerd terwijl de patiënten bij P.K. Iest genoegen moesten nemen met een bank in de gang.

‘De combinatie wacht-/spreekkamer is inderdaad een vrij modern verschijnsel dat zich vanuit de stedelijke praktijken in de tweede helft van de negentiende eeuw verspreidde.’, zo vertelt Robert Vonk van het Netwerk Medische Geschiedenis. ‘Rond 1838 was het in ieder geval gebruikelijk dat de arts zijn particuliere patiënten thuis bezocht en behandelde. Tot aan de jaren twintig van de twintigste eeuw was het bijvoorbeeld nog gebruikelijk om operaties uit te voeren op het aanrecht (de schoonste plaats in het huis) van de patiënt zelf. De bank zal hoogstwaarschijnlijk bedoeld zijn voor de zogenaamde “fonds”…patiënten.’

Leeuwarder Courant, 29.03.1929, Verslag Raadsvergadering Leeuwarderadeel. Bron: dekrantvantoen.nl

In dit verband is het van belang er op te wijzen dat meerdere van de artsen die het pand bewoond hebben ook een aanstelling hadden  als armendokter. De arts ging niet bij fondspatiënten op bezoek. Die moesten zich – vaak ‘s ochtends vroeg – bij de praktijk melden en werden dan één voor één geholpen.

‘Dat de bank in de hal aan het begin van de twintigste eeuw werd ingeruild voor een aparte wachtkamer zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met de toename van het aantal ziekenfondspatiënten en patiënten die gebruik moesten maken van de armendokter.  Maar ook hier was de wachtkamer primair bedoeld voor dit type patiënten. De particuliere patiënt werd nog steeds thuis bezocht.’

Hoewel het uiterlijk van de apotheek, toen wij het pand kochten, een tamelijk desolate indruk maakte was de indeling van de ruimte op enkele details na vermoedelijk vrijwel geheel origineel. Verwijdering van plakplastic en een nieuwe schilderbeurt met kleuren gebaseerd op een negentiende-eeuwse apotheek in Amsterdam deden wonderen. De vraag was echter wat aan te vangen met een eind negentiende-eeuwse plattelandsapotheek. Van de oorspronkelijke inrichting was bijna niets meer over. In de apotheek hebben op de plankjes ‘de grondstoffen voor de geneesmiddelbereiding gestaan, maar ook kant en klare producten, zoals zalven, stropen en tincturen. In de laatjes mogelijk zalfpotjes, poederdoosjes, kurken, poederpapiertjes, lepels, spatels enz.’, zo vertelt mevrouw Bierman.

Van Wil Bosma-Ollemans kregen we een oude milligram balans, die mogelijk nog van dokter Hooghoudt is geweest, enkele twintigse-eeuwse opstandflessen, zalfpotten, maatbekers en enkele pillendoosjes van de artsen Terpstra, Hooghoudt, Johannes Bosma en Geert Bosma.

Pillendoosje: IJ Terpstra, arts, Stiens. Schenking: E. Tuininga-Bakker (Stiens).

De pillendoosjes kregen een goede plek in een van de laatjes. Ook van een enkele groothandel bleken nog doosjes aanwezig. In de tweede helft van de negentiende eeuw komt namelijk de farmaceutische groothandel op, die kant en klare geneesmiddelen leverde, zoals pillen, zalven, tincturen en stropen.

Brief Staatstoezicht op de volksgezondheid 2.11.1929 aan J.A. Bosma, arts, Stiens. Schenking: W. Bosma-Ollemans.

In de lade van de balans bevond zich een brief van de inspecteur der volksgezondheid gericht aan Johannes Bosma betreffende de controle van de inhoud van de apotheek. Het was 1929 en hij nam de praktijk over na het overlijden van Hendrik Hooghoudt. Onder andere was er controle of de medicijnen of grondstoffen voor medicijnen die verplicht aanwezig moesten zijn, dat ook waren. En zelfs de milligramgewichtjes van de balans werden op hun aanwezigheid gecontroleerd en of ze geijkt waren. Tevens was er een voor de inspectie handgeschreven lijst van dokter Bosma van de medicijnen die hij bij zijn komst aantrof.

Een grote schenking kregen we van mevrouw Poppinga- van der Laan uit Uithuizermeeden, die daar in een negentiende-eeuws dokterspand met inpandige apotheek woont. Zij was o.a. nog in bezit van een groot aantal eind negentiende-eeuwse opstandflessen met ingebrande etiketten, een microscoop, een balans, zalfpotjes, een gietijzeren object om kurken passend te maken, zalfpotjes etc. In het gifkastje plaatsten we de flesjes met de rode en blauwe kruisjes die aangeven dat de inhoud giftig is. Die met de rode kruisjes moesten zeker in dit afgesloten kastje terwijl die met de blauwe kruisjes ook wel elders op de planken mochten staan.

Via mevrouw Bierman van De Eenhoorn, Centrum voor Farmaceutisch erfgoed (Urk) kregen we nog diverse aanvullingen zoals een pillenplank, een grammen-weegschaal, een aantal negentiende-eeuwse pharmacopeeën en een set simplicia (zie foto boven). Simplicia zijn de enkelvoudige stoffen op basis waarvan de geneesmiddelen werden bereid. Het zijn veelal onderdelen van diverse kruiden, zoals van de bloem, de bast, de wortel, etc.

Via een veiling verwierven we enkele mortieren, een droogkastje voor kruiden, een warm water keteltje en een kroepketel. Een dergelijke ketel werd vanuit de apotheek uitgeleend aan personen met pseudokroep. Bij een van de rondleidingen verraste een nazaat van een oud-patiënt van dokter Terpstra ons met een pillendoosje en ook anderen gaven een enkele aanvulling.

Inmiddels geeft de apotheek een goede indruk van het aanzicht van een eind negentiende-eeuwse plattelands-apotheek zoals deze bij een apotheekhoudende huisarts aanwezig was.