Deze zomer is het 9 jaar geleden dat we het Doktershûs met de Vlaskamp slingertún hebben gekocht. We hebben nooit spijt gehad van deze aankoop. We troffen een overwoekerde tuin aan met diverse stinzenplanten.
Op sommige plekken domineerde de Daslook op andere de Sneeuwklokjes en hier en daar Winterakonieten, Lenteklokken, Boshyacint etc. De Bostulpen waren nauwelijks te zien door het hoge Zevenblad.
Er waren ook de nodige oppervlakken zonder stinzenplanten. Bramen, Sneeuwbes, boomopslag en lokaal Japanse duizendknoop hadden het terrein overwoekerd. Er was ook een grote plek met Groot hoefblad. De eerste paar jaar werden vooral besteed om de oude padenstructuur van de tuin weer zichtbaar te maken. Ook werden bramen, woekerende sneeuwbessen, Japanse duizendknoop en boomopslag verwijderd. Er openbaarde zich een fraai reliëf van de verschillende perken.
De kwaliteit van de grond was heel verschillend, sommige stukken hadden een vrij goede structuur terwijl er op andere plekken weinig of geen structuur was in de kleigrond. De bramen, het hoog opgroeiende Zevenblad en de grote Daslook planten zijn een teken van een (te) hoog stikstofgehalte in de bodem.
We hebben een paar jaar lang op diverse plekken gehakseld koolzaadstro opgebracht. Dit stimuleert het bodemleven, verbetert de bodemstructuur en verlaagt het beschikbare stikstofgehalte in de bodem in ieder geval tijdelijk.
(On?)kruiden
De eerste jaren groeide er geen of zeer weinig gras in de grotere perken. Zevenblad was de dominante vegetatie. Inmiddels is de situatie flink veranderd. Het boomgaardperk dat duidelijk hoger ligt dan de rest van de tuin en ook relatief zonnig is, is sinds kort vooral begroeid met verschillende grassen. Tussen het gras groeien nu veel Paardenbloem en Dagkoekoekoeksbloem. de paardenbloemen bloeien gelijk met de vruchtbomen, wat een fraai gezicht is. Bloeiende paardenbloemen trekken ook veel verschillende insecten
Waar Zevenblad nu nog veel voorkomt zijn de planten in het algemeen geen probleem voor de stinzenplanten. Het Zevenblad komt relatief laat boven de grond en wordt niet meer zo hoog als vroeger. De Bostulpen kunnen zich nu goed laten zien en krijgen elk jaar meer bloemen.

Kruipende boterbloem, in: Prof. dr. O.W. Thomé, Flora von Deutschland Österreich und der Schweiz, 1885-1905.
Op sommige plekken ontstonden plakkaten van Kruipende boterbloem. Aanvankelijk maakte ik me nogal zorgen dat deze de hele tuin zouden gaan overwoekeren en ook een negatief effect zouden hebben op de stinzenflora. Deze plant is een pionier die een zeer dicht vrij oppervlakkig wortelgestel heeft. Door deze intensieve doorworteling van de bodem kan de structuur van de grond verbeteren en kunnen later andere soorten hier goed groeien. Momenteel komt de plant hier en daar voor, maar is totaal geen probleem. Mogelijk komt dit doordat inmiddels de bodemstructuur sterk is verbeterd.

Schijnaardbei (Potentilla indica). Afkomstig uit berggebieden ZO-Azië. In Nederland ingeburgerd tussen 1950-1974. Bron: Wilde planten. Foto: Klaas Dijkstra.

Schijnaardbei (Potentilla indica). Afkomstig uit berggebieden ZO-Azië. In Nederland ingeburgerd tussen 1950-1974. Bron: Wilde planten. Foto: Klaas Dijkstra.

Schijnaardbei (Potentilla indica). Afkomstig uit berggebieden ZO-Azië. In Nederland ingeburgerd tussen 1950-1974. Bron: Wilde planten. Foto: Klaas Dijkstra.
Een plant die ook de bodem geheel kan bedekken is de Schijnaardbei. Deze plant komt hier en daar voor. Hij groeit bij ons vooral goed op stukken met erg humeuze losse wat lichtere grond. Het is afwachten hoe deze plant zich gaat gedragen de komende jaren. In het Stinzenplanten bos bij Martena State zijn er plekken waar de bodem volledig bedekt is door deze soort.

Dagkoekoeksbloem, Paarse morgenster en bloeiend Zevenblad waar in de winter Sneeuwklokjes en Bonte krokussen staan bij Stinze Stiens. 4 juni 2019.
De laatste paar jaar bloeien er later in het jaar op grote schaal de Dagkoekoeksbloemen en samen met bloeiend Zevenblad is dit een fraai gezicht. Deze planten horen ook in het milieu van onze tuin thuis en gaan goed samen met de stinzenflora. Ons beleid is gericht op behoud van de structuur van de slingertún, optimalisatie van de stinzenflora en later in het jaar liefst een kruidenrijke vegetatie die het hele jaar attractief is voor hommels, bijen en vlinders.
Maaibeheer en bemestingbeleid
Sturende factoren zijn het maaibeleid, het bemestingsbeleid en eventueel actieve bestrijding van minder gewenste soorten. Het gekozen beleid is bepalend hoe de vegetatie zich verder ontwikkelt. De eerste jaren hebben we het maaisel laten afvoeren, waardoor de grond wat minder rijk wordt in stikstof. Maaien doen we grotendeels met de zeis. Sinds 1,5 jaar hanteren we het principe dat we het materiaal dat vrijkomt bij het maaien en de snoei zoveel mogelijk wordt hergebruikt in de tuin. Dit organisch materiaal kan worden gebruikt om delen van de grond af te dekken en er kan compost of bokashi van worden gemaakt dat over de grond wordt gebracht. Deze recirculatie van organische stof stimuleert het bodemleven waardoor de bodemstructuur verbetert wat goed is voor de stinzenflora.
Het tijdstip van de eerste maaibeurt en de frequentie van maaien zijn belangrijke sturende factoren. Een rijk bloeiende weide op matig vruchtbare bodem wordt veelal twee keer per jaar gemaaid. De eerste maaibeurt is dan in juni/juli en de tweede in september/oktober. Dit beleid zal mogelijk ook effect hebben op de stinzenflora. De eerste maaibeurt in juni is laat genoeg voor de meeste stinzenplanten die dan al weer in rust zijn onder de grond nadat er eerst zaad is geproduceerd.
Een maaibeleid dat veel wordt gehanteerd in tuinen met veel stinzenplanten is om na de eerste maaibeurt het terrein frequent te maaien en te onderhouden als een ‘grasveld’. Als we vroeg bloeiende stinzenplanten zoals Sneeuwklokjes en Winterakonieten willen bevorderen kan er al vrij vroeg bijvoorbeeld in mei worden gemaaid omdat deze planten al vroeg ‘in rust’ gaan.

De ‘puntmutsen’, beginnende bloei, van de Italiaans aronskelk links van het pad met Wilde hyacint, en rechts Gewone vogelmelk met Dagkoekoeksbloem op de achtergrond bij Stinze Stiens. 8 mei 2020.

Hommel op Witte klaver. Bron: ‘Wilde Bijen in Groningen Vogelakkers’, Vlinderstichting.
Stinzenplanten die veel later in rust gaan, zoals Bostulp en Boshyacint krijgen dan geen of minder kans om tot ontwikkeling te komen. Bij een frequenter maaibeleid zijn de mogelijkheden voor bloeiende planten later in het seizoen beperkter. Door niet te laag te maaien kunnen laag blijvende planten goed samengaan met zo’n beleid. Laag blijvende soorten zoals Rode klaver, Witte klaver, Rolklaver en Brunel kunnen baat hebben bij een frequenter maaibeleid. Dit zijn ook allemaal planten waar zeer veel insecten op fourageren. Rode klaver bloeit ook nog vrij laat in het seizoen. Nectar bronnen later in het seizoen zijn van zeer groot belang voor het voortbestaan van hommels en bijen.
Te veel van het goede?
Massale bloei van een soort stinzenplant over een groter oppervlak is een prachtig gezicht. Een ideaal beeld kan zijn dat meerdere soorten aanwezig zijn en op verschillende plekken massaal over een groter oppervlak verspreid in de tijd bloeien. Het streven om veel soorten te hebben kan echter ook makkelijk tot minder gewenste situaties aanleiding geven, zeker als meerdere soorten zich makkelijk uitbreiden in hetzelfde milieu.

‘Grondmonster’ van de berm met Bostulpen langs de Rypsterdyk tussen Dronryp en Marsum. Foto: Stinze Stiens.
Een voedselrijke, kalkhoudende lichte kleigrond met voldoende vocht en een goede bodemstructuur is een ideale voedingsbodem voor veel soorten. Elke soort zal proberen zoveel mogelijk terrein te veroveren. In de praktijk kan dit er na langere tijd toe leiden dat de diversiteit aan soorten die er aanvankelijk wellicht was, verdwijnt en dat één soort alle andere soorten heeft verdrongen.

Daslook, in de Witte Karpaten (Tsjechië).Schermafbeelding uit film White Carpatians, Mysterieus World.
Dit kan een heel fraai beeld opleveren zoals deze foto laat zien van een bos in de Witte Karpaten in Tsjechië. Deze Daslook planten kunnen zich alleen zo goed ontwikkelen als de grond optimaal is voor deze plant. Bij een wat voedselarmere situatie zal de Daslook zich niet gauw zo kunnen ontwikkelen en zullen andere soorten die beter zijn aangepast aan zo’n milieu zich kunnen ontwikkelen, zoals bijvoorbeeld de Bosanemoon.
Op een klein terrein is het mogelijk om soorten die minder gewenst zijn op een bepaalde plek gericht te bestrijden door afknippen of uitsteken etc. Dit kost heel veel arbeid en levert zelfs dan niet altijd het gewenste resultaat. Het beste is om te proberen dergelijke situaties te voorkomen, door soorten die relatief makkelijk kunnen gaan domineren niet in te brengen, of om ze op grote afstand van elkaar in te brengen.
Het is ook verstandig om voorzichtig te zijn met het verrijken van de grond. Op Hackfort in Vorden is het nodig omdat de grond eigenlijk niet geschikt is voor de stinzenflora. In ons geval waren alle soorten die we nu zien op een paar na al aanwezig toen we deze tuin onder onze hoede namen. Een diversiteit in milieu maakt ook dat er eerder op de lange duur ook een diversiteit in begroeiing zal ontstaan.
Wij hebben er vroeg voor gekozen om Daslook actief te bestrijden. Deze werkwijze kost zeer veel tijd en energie, maar heeft wel resultaat. Op een plek waar de soort heel dicht en weelderig groeide bij de Kaukasische vleugelnoot groeit nu een mooie mix van Sneeuwklokjes en Winterakonieten. Sneeuwklokjes kwamen verspreid over de tuin op een aantal plekken over enig oppervlak voor, en daartussen was vaak geen enkele stinzenplant te bekennen. Door vrijwel elk jaar wat bollen op te graven en ze zo te verplanten dat je de rijke plekken met elkaar verbindt is er in beperkte tijd een prachtig resultaat bereikt dat versterkt wordt door het aanwezig reliëf in de tuin.
Op een plek rond een Veldesdoorn is nu een prachtige Holwortel vegetatie ontstaan, uitsluitend door de Daslook daar zo goed mogelijk te verwijderen. Daslook is nog steeds op veel plekken aanwezig maar dankzij ons beleid is het nu min of meer onder controle. Vraag is wat er zou gebeuren als we stoppen met de actieve bestrijding. De verwachting is dat de plant dan weer grotere delen van de tuin zal gaan domineren ten koste van andere soorten.
Het laatste jaar rukt de Italiaanse aronskelk op. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het beter worden van de bodemstructuur terwijl de grond ook nog steeds voedselrijk is. Mogelijk heeft het recente beleid van hergebruik van vrijkomend materiaal en het andere maaibeleid bijgedragen aan de toename van deze plant. De vraag is nu hoe we hier mee omgaan.
Een ander probleem dat op de loer ligt is de uitbreiding van Driekantig look. Dit plantje stond onder een Wichter pruimenboom. We hadden geen idee wat het was en hoe het daar kwam. We kwamen er al snel achter dat het Driekantig look was. Het heeft een leuk bloempje en dus leek het leuk om te proberen een mooie begroeiing te krijgen rond deze boom. Ik heb dus wat zaad van de plant geoogst en uitgezaaid. Na een paar jaar had dit een groot succes leek het. Toen de plant ook op andere plekken in de tuin begon op te duiken zag ik in dat ik hier een grote fout heb gemaakt. Ik had beter de plant toe het nog ging kunnen proberen volledig te verwijderen. De plant maakt al loof in het najaar, maakt enorm veel kleine nieuwe bolletjes en kan zich uitzaaien. De begroeiing, kan net als bij Daslook heel dicht worden. Opgraven van de bolletjes tussen boomwortels is maar zeer beperkt mogelijk.

De eerste sneeuw dit jaar bij Stinze Stiens. Links rond de Wichterboom afdekking met karton tegen Driekantig look. 17 januari 2021.
De planten een tijd lang afdekken met karton heeft weinig effect, afdekking weg, plant komt terug. Misschien dat afdekken en dan karton met grond bedekken beter werkt. Afmaaien lijkt ook vrijwel geen effect te hebben.
Slangenlook is een andere plant die zich recent begon te manifesteren. Deze later bloeiende plant heeft ook een aardig bloemetje en zou volgens ervaringsdeskundigen niet woekeren. Ook van deze plant heb ik wat broedbolletjes verstrooid en dat had al snel tot gevolg dat er nu veel planten op een relatief klein oppervlak staan. De plant lijkt zich bij het huidig beheer ook vrij snel uit te breiden. Ik vermoed dat veel van deze ‘lastige’ soorten weinig, of in ieder geval veel minder, kans krijgen om zich te ontwikkelen als er vroeger en vaker gemaaid zou gaan worden. Wellicht ga ik dat dit jaar op een beperkt oppervlak proberen.

Wild wei in boomgaard met Dagkoekoeksbloem, uitgebloeide paardenbloemen, Paarse morgenster bij Stinze Stiens. 20 mei 2020.
Het streven is naar een combinatie van massaliteit in bloei met de nodige variëteit in soorten, zowel in het stinzenplanten seizoen als in voorjaar en zomer, waarbij actieve bestrijding van soorten, anders dan door maaibeheer, niet of nauwelijks nodig is.
Het werken met wilde planten kan erg veel voldoening geven en is goed voor veel insecten. Het blijft boeien en je probeert te leren van je eigen en andermans ervaring. Op deze plek willen we onze ervaring delen met anderen die hier in geïnteresseerd zijn.
Stinze Stiens:
Bezoekadres: Smelbrêge 6, schuin tegenover de St. Vituskerk in het historische centrum
Toegang: Op afspraak. ‘Open tuindagen’, zie het Stinzenflorajournaal of de agenda op de website www.stinze-stiens.nl
Parkeren: gratis in Stiens
Openbaar vervoer: Bus 60 of 154 vanuit Leeuwarden, Halte Langebuorren.
Stinzenflora-monitor: voor informatie klik hier, over de Noordelijke Lustwarande, stinzenplanten in Noord-Nederland en Noord-Duitsland, locaties, soorten en bloeitijd.