© Willem van Riemsdijk

Knikkende vogelmelk bij Stinze Stiens.

Knikkende vogelmelk bij Stinze Stiens.

In 1992 schrijft Jan Wolkers over zijn passie voor tuinen en de natuur (NRC, 5 juni 1992). Ik citeer: ‘Sinds die dag heb ik de tocht naar die achter de huizen van het Rapenburg verborgen weelderige tuin vele tientallen keren gemaakt. In alle seizoenen en onder alle weersomstandigheden. Vanaf de glazige witzilveren bloei van de knikkende vogelmelk tot aan de berijpte kilte van de winterse tovertuin. Het gaat hier over de Hortus in Leiden waar hij met name de Knikkende vogelmelk noemt. De waardering voor de schoonheid van deze plant verschilt. Zelf werd ik een keer diep geraakt door het zien van de bloemen in een grasveldje tegen een helling in zacht licht, betoverend mooi. In de Flora Batava (deelIV, 1822) staat: ‘met regt onder de Tuin-planten genoemd, wegens de fraaiheid van hare Bloemen’. 

Carolus Clusius, Rariorum plantarum historia, 1601.

Carolus Clusius, Rariorum plantarum historia, 1601.

De Knikkende vogelmelk is een interessante stinzenplant die pas vrij laat voor het eerst is beschreven en afgebeeld. De plant komt o.a. in Italië in het wild voor. De Nederlandse humanist, arts en botanicus Carolus Clusius (1526 – 1609), beschrijft dat hij deze plant in 1600 toegestuurd kreeg van Ferdinandus Imperatus of Ferrante Imperato. Deze was apotheker in Napels. Clusius beschrijft deze gebeurtenis in de ‘Appendix Altera’ (de tweede appendix) van zijn boek Rariorum plantarum historia uit 1605 onder de naam Ornithogalum neapolitanum (Vogelmelk uit Napels). De tekst is geïllustreerd met een zeer duidelijke afbeelding van de plant met bol en ook van de typische zaaddozen. De afbeelding is zo natuurgetrouw dat er geen twijfel kan bestaan welke plant hier wordt beschreven. Clusius was toen verantwoordelijk voor de botanische tuinen in Leiden en deze plant zal daar toen zeker zijn aangeplant. 

Basilius Bessler, Hortus Eystettensis, vol. 1: Ornithogalum nutans

Basilius Bessler, Hortus Eystettensis, vol. 1: Secundus ordo collectarum plantarum vernalium, t. 47, fig. I (1620. Midden: Ornithogalum nutans.  Teylers Museum, Haarlem.

De plant verspreidt zich in de 17e eeuw snel over de toen belangrijke tuinen. In diverse Florilegia van die tijd staat hij afgebeeld. Een van de beroemdste Florilegia is de Hortus Eystettensis van Basilius Bessler, die alle planten beschrijft en afbeeldt die toen voorkwamen in de  tuin van de prins bisschop van Eichstat (Duitsland). Dit boek werd gepubliceerd in 1613 en de plant wordt hier Ornithogalum Neapolitanum genoemd net als bij Clusius. Bessler verwijst in de beschrijving ook naar het boek van Clusius.

Knikkende vogelmelk in: Columna Fabius, Ecphrasis minus cognitarum stirpium, 1616.

Knikkende vogelmelk in: Fabius Columna, Ecphrasis minus cognitarum stirpium, 1616.

In 1616 beschrijft de Italiaanse botanicus Fabius Columna de plant onder de naam Hyacinthus aruorum Ornithogaloïdes, met een goede illustratie. Hij zegt dat hij zich niet kan herinneren eerder een afbeelding of beschrijving te hebben gezien. Hij schrijft dat de plant veel voorkomt in de velden (aruorum betekent ‘van de velden’) rond Napels en dat hij tegelijk bloeit met de Kuifhyacint. (mei-juli).

Knikkende vogelmelk in: Gottorfer Codex, (1649-1659).

Knikkende vogelmelk in: Gottorfer Codex, (1649-1659),National Gallery of Denmark.

Een zeer fraaie vroege afbeelding is te vinden in de Gottorfer Codex. Dit Florilegium beeldt de planten af die voorkwamen in de tuin van Hertog Frederik III van Sleeswijk Holstein-Gottorf. Van dit Florilegium bestaat maar één exemplaar. Dit werd vervaardigd in de periode 1649-1659. Gottorf ligt in Noord Duitsland niet ver van Husum, dat nu bekend is om de krokussen. In Gottorf lag een beroemde baroktuin die recent weer in oude luister is hersteld. Het bijzondere is dat er 20 planten in dit gebied zijn teruggevonden die de verwaarlozing van deze tuin hebben overleefd en het zijn allemaal planten die als stinzenplant kunnen worden beschouwd. Een van die 20 planten is de Knikkende vogelmelk. Deze plant is daar dus waarschijnlijk in de eerste helft van de 17e eeuw aangeplant. De planten die daar recent weer zijn gevonden zijn dan de nakomelingen van toen, omdat deze planten verder nergens in de omgeving in het wild voorkomen. Dit geeft ook aan dat het tuin-milieu, dat in het verleden is gecreëerd, essentieel is voor het overleven van deze planten. In deze baroktuinen stonden niet alleen wilde planten maar ook allerlei cultivars. Net als in Nederland hebben alleen een beperkt aantal planten op zo’n plek de verwaarlozing overleefd. Al die planten behoren tot in het wild voorkomende planten, die we nu stinzenplanten noemen, of, zoals ze in Duitsland genoemd worden, ‘Stinzenpflanzen’. Dat deze bijzondere plek weer de aandacht heeft gekregen, die ze verdient, komt door de inspanningen van Ulrich Mierwald van het Kieler Institut für Landschaftsökologie en Hans-Helmut Poppendieck van de Universität Hamburg. Deze geschiedenis bewijst dat het goed mogelijk is dat stinzenplanten die we nu op historische terreinen aantreffen soms nog afkomstig zijn van aanplant in de 17e eeuw. De vondst van stinzenplanten in Gottorf in combinatie met de Gottorfer Codex maakt deze plek uniek en van groot belang voor onze kennis van de geschiedenis van stinzenplanten.

Knikkende vogelmelk in de: Flora Danica, 1761-1883

Knikkende vogelmelk in de: Flora Danica, 1761-1883, Royal Library Copenhagen (Det Kongelige Bibliotek), Denmark.

Het verschijnsel van stinzenplanten komt niet alleen voor in Nederland, maar ook in Duitsland, Denemarken en andere landen. In de Flora Danica wordt geschreven dat H.C.F Schumacher waargenomen heeft dat in 1801 de Knikkende vogelmelk voorkomt op de stadswallen van Kopenhagen en bij het kasteel, waar de plant nu nog voorkomt. 

Knikkende vogelmelk in: J.C. Sepp, Jan Kops, Flora Batava, deel IV, 1822.

Knikkende vogelmelk in: J.C. Sepp, Jan Kops, Flora Batava, deel IV, 1822.

Wat opvalt is dat in de oudere literatuur het moment waarop deze plant bloeit een stuk later is dan wat we nu waarnemen op historische terreinen in Nederland. Die verschillen kunnen komen door verschil in klimaat of locatie of omdat het om verschillende variëteiten gaat. De bloeitijd volgens de literatuur varieert van eind april tot eind mei. De Engelse apotheker/botanist John Parkinson (1567–1650) meldt in zijn boek Paradisi in sole (1629) dat de plant in mei bloeit. In een Frans plantenboek waarvan de auteur niet bekend is, Histoires des plantes (1689) wordt als bloeitijd mei/juni aangegeven. De plant wordt hier Narcissus albus polyanthos genoemd (Witte narcis met veel bloemen).
Volgens de Flora Batava (deel IV, 1822) bloeit de plant in de bloeimaand, dit is in mei.

Gewone en Knikkende vogelmelk bij de Schierstins in 2014.

Gewone en Knikkende vogelmelk bij de Schierstins in 2014.

Opvallend is dat de planten op historische terreinen in Nederland die niet recent zijn aangeplant ongeveer gelijk bloeien met de Bostulp, terwijl planten die meer recent zijn aangeplant gelijk bloeien met het Haarlems klokkenspel en tegelijk met de Gewone vogelmelk. De vroeger bloeiende variëteit bloeit op veel plekken in Nederland dus ruwweg midden april en de recent aangeplante variëteit ruwweg midden mei. De recent aangeplante planten komen wat bloeitijd betreft dus beter overeen met de geciteerde literatuur. De verschillen die we nu zien worden waarschijnlijk veroorzaakt door het voorkomen van verschillende variëteiten. Het zou interessant zijn om hier nader genetisch onderzoek naar te doen.

Bostulp en Knikkende vogelmelk

Bostulp en Knikkende vogelmelk bij Dekema State, Jelsum. Foto: Dekema State.

De planten die bij Dekema State staan behoren tot de vroegbloeiende variëteit. Deze planten staan daar naar alle waarschijnlijkheid al ruim 200 jaar. Ze staan samen met de Bostulp langs de toegangslaan met knotlindes. Deze Lindebomen zijn begin van de 19e eeuw aangeplant en in de Flora Frisica van Bruinsma uit 1840 wordt gemeld dat beide planten op Dekema State voorkomen.